No module Published on Offcanvas position

Regels v/h schaakspel

1. Het schaakbord                                                                             

Het schaakspel wordt gespeeld op een bord van 8 x 8 = 64 vakjes of "velden". Die velden zijn afwisselend wit en zwart, zoals je kunt zien op onderstaande afbeelding.

Het bord moet zo worden neergelegd, dat er een zwart veld in de linkerhoek ligt.

Op het diagram zie je ook, dat een schaakbord kan worden onderverdeeld in acht verticale kolommen of lijnen, aangeduid met de letters a tot en met h, of in acht horizontale rijen, genummerd van 1 tot en met 8.

Door middel van een letter-cijfercombinatie kunnen we nu precies aangeven over welk veld op het bord we het hebben.

Het veld a1 bijvoorbeeld is het veld helemaal linksonder, bij de linkerhand van de witspeler en het veld h8 is het veld rechtsboven, bij de linkerhand van de zwartspeler.

De eerste rij is namelijk altijd de rij aan de kant van de witspeler en de achtste rij is altijd de rij aan de kant van de zwartspeler.

Iets soortgelijks geldt voor de lijnen: de a-lijn is de linkerkolom, gezien vanuit de witspeler; de
h-lijn is de rechterkolom van de witspeler (en dus de linkerkolom van de zwartspeler).

leeg-bordleeg-bord-zwart

 Als je met wit speelt, ziet het bord er namelijk zo uit                    Als je met zwart speelt, ziet het bord er namelijk zo uit

2. Loop van de stukken                                                       

A. De Toren                                                                            

De toren beweegt in rechte lijnen over het schaakbord: horizontaal (naar links of naar rechts) en verticaal (voor- of achteruit).
Een toren die op een hoekveld staat, bestrijkt veertien andere velden. Dat is op onderstaand diagram links in het rood aangegeven voor de toren op het veld a1.

Een toren in het centrum (d.w.z., het midden) van het bord bestrijkt eveneens veertien andere velden. Onderstaand diagram rechts laat dat zien; in het groen is aangegeven welke velden worden bestreken door de toren op veld d5.


toren-1toren-2

B. De Loper                                                                          

De loper beweegt diagonaal (schuin) over het schaakbord.
De loper op het hoekveld a1 "bestrijkt" zeven andere velden, op onderstaand diagram aangegeven in het rood.
Een loper die centraler staat (d.w.z., meer in het midden van het bord), bestrijkt meer velden; de loper op het veld d5 bijvoorbeeld bestrijkt dertien velden, aangegeven in het groen.
Lopers blijven altijd spelen op velden van dezelfde kleur. Een loper die bij het begin van het spel op een wit veld staat, kan dus in de loop van het spel alleen maar terechtkomen op witte velden; en iets soortgelijks geldt voor de loper die op een zwart veld begint.

loper

C. Het Paard                                                                     

Het paard beweegt op een heel merkwaardige wijze; we noemen dat: "de paardensprong".
Om een paardensprong uit te voeren, ga je met het paard eerst twee vakjes naar voren of naar achteren en daarna een vakje naar links of naar rechts; maar je mag ook eerst twee vakjes naar links of naar rechts, en dan een vakje naar voren of naar achteren.
Dat klinkt misschien een beetje ingewikkeld, maar als je op het diagram hiernaast kijkt, wordt het snel duidelijk.
Het zwarte paard in de hoek (op het veld a1) kan maar naar twee andere velden springen: b3 of c2 (aangegeven met rood).
Het witte paard op veld f5 heeft veel meer bewegingsvrijheid: het kan naar acht andere velden springen (aangegeven met groen), bijvoorbeeld e7, h6 of e3.
Het paard heeft twee bijzondere eigenschappen. Om te beginnen is het het enige stuk in het schaakspel dat over andere stukken heen kan springen. Het zwarte paard op a1 mag over twee torens heen springen: de eigen (zwarte) toren op a2 en de vijandelijke (witte) toren op b2.
De andere bijzonderheid van het paard is, dat het altijd op een veld van een andere kleur komt te staan als je er mee zet.
Kijk maar: het zwarte paard staat nu op a1, een zwart veld. Als je er een zet mee doet, dan komt het terecht op b3 of c2, en dat zijn allebei witte velden. Iets soortgelijks geldt voor het witte paard op f5, een wit veld: dat kan alleen maar naar zwarte velden springen.
Je kan dus onthouden dat een paard waarmee gezet wordt, afwisselend op witte en zwarte velden terecht komt.

paard

D. De Koning                                                                           

De koning is het belangrijkste stuk in het schaakspel: als je koning door je tegenstander wordt aangevallen (we zeggen dan: je staat schaak) en je kan niets meer doen om je te verdedigen, dan heb je de partij verloren (je staat in dat geval "schaakmat" of kortweg: mat).
De koning mag horizontaal (naar links of naar rechts), verticaal (voor- of achteruit) of diagonaal (schuin) bewegen, maar slechts een vakje tegelijk.
Op nevenstaand diagram zie je, dat de zwarte koning op het veld a1 naar drie andere velden kan gaan (aangegeven in het rood): a2, b2 en b1. We zeggen ook wel dat de koning die drie velden "bestrijkt".
De witte koning op het veld d5 heeft meer bewegingsvrijheid: hij bestrijkt acht andere velden (aangegeven in het groen), bijvoorbeeld c6, c4 en e5.
Je mag nooit een zet doen waardoor je eigen koning schaak zou komen te staan en als je door je tegenstander schaak wordt gezet, dan moet je meteen een zet doen die er voor zorgt dat je niet meer schaak staat. Blijkt zo'n zet niet te bestaan, dan heb je de partij verloren: je staat dan mat.

koning

E. De Dame                                                                        

De dame is het machtigste stuk in het schaakspel. Ze mag (net zoals de koning) zowel horizontaal, verticaal als diagonaal (schuin) bewegen, maar dan zoveel velden in elke richting als ze maar wil (zolang er natuurlijk geen andere stukken in de weg staan).
Een dame die in een van de hoeken van het bord staat, "bestrijkt" 21 andere velden
(hieronder in het rood aangegeven voor de zwarte dame op het veld a1).

dame-1dame-2

F. De Pion

pionDe pion verschilt in allerlei opzichten van de andere stukken in het schaakspel.
Om te beginnen mag een pion alleen maar vooruit, en NOOIT achteruit. Dat betekent dat je altijd even extra goed moet nadenken voordat je met een pion speelt, want je kan niet meer terug!
Een tweede verschil met de andere stukken is, dat een pion recht vooruit "loopt", maar schuin naar voren slaat. (De andere stukken slaan net zoals ze lopen.)

Beginpositie

Nog een verschil is, dat het bij pionnen iets uitmaakt of je er al mee gezet hebt of nog niet.
Een pion die nog op zijn beginpositie staat, mag namelijk een of twee velden vooruit (zie ook de pagina over en passant slaan), maar een pion die eenmaal verplaatst is, mag alleen nog maar één veld vooruit.
Kijk maar eens naar het diagram.
De pion op f2 staat nog op zijn beginpositie. De witspeler mag daarom kiezen of hij de pion één veld vooruit wil spelen, naar f3, of twee velden, naar f4.
De pion op a5 staat niet meer op de beginpositie; hij mag daarom slechts een veld naar voren.
De pion op e5 mag niet recht naar voren lopen, naar e6, want het zwarte paard staat in de weg; maar hij mag wel schuin naar voren slaan, naar d6 of f6. De witte pion op e5 valt dus zowel de zwarte dame op d6 als de zwarte toren of f6 aan. Als een stuk twee stukken van de tegenstander tegelijk aanvalt, dan noemen we dat wel een "vork".
De pion op d2 kan niet naar voren, want het witte paard op d3 staat in de weg; de pion wordt "geblokkeerd" door het paard.
De pion op b2 staat nog op zijn beginpositie, en hij zou dus in theorie een of twee velden naar voren mogen. Dat laatste is echter niet mogelijk, want het zwarte paard op b4 staat in de weg. (Kan wit dat paard dan slaan? Nee, want een pion loopt recht, maar hij slaat schuin!)
En tenslotte hebben we nog de pion op h7. Daarmee is iets heel bijzonders aan de hand.

Promotie

Er is namelijk nog een groot verschil tussen pionnen en andere stukken: als een pion de overkant van het bord bereikt, promoveert hij. Dat betekent dat de pion wordt omgeruild voor een ander stuk naar keuze (het mag alleen geen koning zijn).
Een speler die met zijn pion de overkant van het bord bereikt, zal die vrijwel altijd laten
promoveren tot dame, maar een heel enkele keer wordt ook wel gekozen voor een paard
(als de tegenstander daardoor direct mat komt te staan) of een toren (als de tegenstander na promotie tot dame pat zou komen te staan).
Normalerwijze is de pion het minst machtige stuk in het schaakspel, maar je ziet hoe hij
plotseling kan worden "omgetoverd" tot het meest machtige stuk, de dame!

G. Waarde van de stukken                                                       

Toen we keken naar de zetten die je met elk stuk mag doen, hebben we al gezien dat sommige stukken veel "machtiger" zijn dan andere: zo "bestrijkt" een dame die in het centrum van het bord staat maar liefst 27 andere velden, terwijl een loper op hetzelfde veld maar 13 velden
bestrijkt.

Je kan dus met het ene stuk veel meer doen dan met het andere en dat heeft gevolgen voor de "waarde" van de stukken. Die wordt uitgedrukt in punten (of in "pionnen", want een pion is één punt waard), en wel als volgt:

    * Een pion is een punt waard
    * Een paard is drie punten waard
    * Een loper is ook drie punten waard
    * Een toren is vijf punten waard
    * Een dame is negen punten waard

(En de koning? Die is "oneindig" veel punten waard, want als je de koning "kwijtraakt", heb je meteen de partij verloren! Maar de koning mag NOOIT genomen of geslagen worden.)

Het overzichtje hierboven is geen "absolute" regel: een heel enkele keer kan bijvoorbeeld een paard veel meer waard zijn dan een dame (namelijk: als je de tegenstander met dat paard mat kunt zetten)!

Het is echter een heel handig hulpmiddel als je overweegt om het ene stuk tegen het andere te ruilen.

Ruilen

Stel dat je de dame van je tegenstander met je paard kan slaan, maar je tegenstander kan daarna wel dat paard terugslaan.

In dat geval sla je een stuk dat negen punten waard is en je geeft er maar drie voor terug; dat is dus een gunstige ruil!

Andersom is heel wat minder gunstig: als je zelf een paard of zelfs een toren kunt slaan, maar je raakt daardoor je eigen dame kwijt, dan is dat vrijwel altijd een slechte ruil.

Nogmaals, er zijn uitzonderingen op de regel, maar meestal kloppen de genoemde puntenaantallen wel.

Dat betekent dus onder andere dat twee torens samen net iets sterker zijn dan een dame alleen; en twee lopers (of twee paarden, of een loper plus een paard) zijn net iets sterker dan een toren.

Natuurlijk is ook de "bewegingsvrijheid" van een stuk van belang: zolang een toren ergens in een hoek staat opgesloten, is hij minder waard dan een paard dat vrijuit over het bord kan
bewegen!

Daarom proberen schakers hun stukken "in het spel te brengen", dat wil zeggen: ervoor te zorgen dat de stukken actief aan het spel kunnen meedoen.

H. En passant                                                                               

In het nevenstaand diagram zie je een witte pion die nog op de beginpositie (veld c2) staat, en een zwarte pion die al een behoorlijk stuk is doorgelopen, naar veld d4.
Omdat de witte pion nog op zijn beginpositie staat, heeft wit nog de keuze om de pion een of twee velden naar voren te spelen.
Speelt wit zijn pion een veld naar voren, naar c3, dan kan de zwarte pion op d4 hem slaan.
Maar als wit zijn pion twee velden naar voren speelt, naar c4, dan zou hij daarmee kunnen voorkomen dat zwart hem slaat: de twee pionnen komen dan immers naast elkaar te staan en een pion mag alleen maar schuin naar voren slaan.
Er is echter een regel die er voor zorgt dat zwart toch de witte pion kan slaan: de en passant-regel. ("En passant" is Frans voor "in het voorbijgaan".)
Zwart mag in zo'n geval namelijk doen alsof wit zijn pion naar c3 heeft gespeeld (in plaats van c4) en de witte pion slaan. (De witte pion wordt van het bord gehaald, en de zwarte pion wordt verplaatst van d4 naar c3.)
Die en passant-regel mag je alleen toepassen als je tegenstander zijn pion vanuit de beginpositie twee velden naar voren speelt en alleen als je er meteen gebruik van maakt. Wacht je er een zet mee, dan is het te laat: je mag dan niet meer en passant slaan!

en-passant

I. De Rokade                                                                          

rokade-1Normalerwijze mag je bij elke zet slechts een enkel stuk verplaatsen. Er is echter een uitzondering op die regel: de "rokade". Dat is een bijzondere zet, waarbij je zowel je koning als een van je torens verplaatst.
Bij het rokeren zet je de koning twee velden naar links of naar rechts, in de richting van de toren waarmee je rokeert, en je laat de toren als het ware over je koning heen "springen". Je zet de toren vervolgens op het veld naast je koning.
Juist omdat de rokade zo'n speciale zet is, gelden er allerlei voorwaarden:
- Je mag alleen "rokeren" als je nog niet eerder hebt gezet met die toren of met je koning
- Er mogen geen stukken (van jezelf of van je tegenstander) tussen de toren en de koning staan
- Je koning mag niet schaak staan op het moment dat je wilt gaan rokeren en je mag ook niet schaak komen te staan als gevolg van de rokade
- Je koning mag tijdens het rokeren zelfs geen veld passeren waarop hij schaak zou staan

Kijk maar eens naar nevenstaand diagram:

De torens en de koning van wit en zwart staan nog op de beginpositie; laten we even aannemen dat de spelers nog niet met die stukken hebben gespeeld.
Er staan geen stukken tussen de torens en de koning, en geen van beide partijen staat schaak.
Toch kan wit niet "naar links" rokeren, want dan zou zijn koning op c1 terechtkomen, en dat veld wordt "bestreken" door de zwarte dame op veld c6, dus wit zou daardoor schaak komen te staan.
Wit kan wel "naar rechts" rokeren. De witte toren op veld h1 wordt weliswaar op dit moment aangevallen door de zwarte dame op c6, maar dat is niet verboden!

Kort en lang rokeren
rokade-2We gebruiken trouwens de term "kort" rokeren als bij de rokade de toren van de h-lijn wordt
verplaatst, of "lang" rokeren als de toren van de a-lijn wordt verplaatst.
In het ene geval gaat de toren namelijk maar twee velden opzij (een "korte" afstand), en in het andere geval drie velden (een "lange" afstand).
En hoe zit het met de zwartspeler? Die kan niet kort rokeren, want als de zwarte koning naar g8 wordt verplaatst, komt hij weliswaar niet schaak te staan, maar hij passeert wel het veld f8 dat door de witte dame wordt bestreken, en dat mag niet.
Zwart kan wel lang rokeren; de zwarte toren op a8 passeert daarbij wel het veld b8 dat door de witte dame wordt bestreken, maar dat is niet erg.
Het diagram hieraast laat zien hoe het bord er uit zou zien nadat wit kort heeft gerokeerd en zwart lang.
Misschien vraag je je af waarom je eigenlijk zou rokeren. Nu, daar zijn twee goede redenen voor.
Om te beginnen is het voor de koning op die e-lijn nogal gevaarlijk en door te rokeren zet je hem op een wat veiliger plaats: wat meer in de hoek, afgeschermd door de pionnen (we hebben ze nu voor de duidelijkheid even van het bord gehaald, maar normalerwijze staan de pionnen nog op de tweede lijn)
En daarnaast "breng je de toren in het spel". Vóór de rokade staat die wat "opgesloten" in de hoek, maar na de rokade kan hij actiever aan het spel gaan deelnemen!

J. Schaak                                                                                     

schaakAls de koning door de tegenstander wordt aangevallen, dan zeggen we dat hij schaak staat.
In dat geval moet de speler wiens koning wordt aangevallen iets doen om ervoor te zorgen dat hij niet meer schaak staat; als hij dat niet kan, dan is het schaakmat en heeft hij de partij verloren.
Er zijn in theorie drie manieren om ervoor te zorgen dat je niet meer schaak staat (we zeggen ook wel: "om het schaak op te heffen", of: "om de koning aan het schaak te onttrekken").
Je kan de koning verplaatsen, je kan een stuk tussen de koning en het aanvallende stuk plaatsen en je kan het aanvallende stuk slaan. Kijk maar eens naar het diagram.
De witte dame op veld b5 valt de zwarte koning op veld e8 aan; die koning staat schaak. Wat kan de zwartspeler doen om ervoor te zorgen dat hij niet meer schaak staat?
Om te beginnen kan hij de koning verplaatsen. De koning mag niet naar veld d7, want dan wordt hij nog steeds aangevallen door de witte dame. Hij kan ook niet naar veld d8, want dan zou hij worden aangevallen door de loper op a5. Maar de zwarte koning kan wel vluchten naar veld f8. Zwart kan ook een stuk tussen zijn koning en de aanvallende witte dame plaatsen. Als zwart zijn dame verplaatst van veld c8 naar veld d7, dan staat hij niet meer schaak.
Tenslotte kan zwart het aanvallende stuk slaan: de zwarte pion op a6 kan de witte dame op b5 slaan.
In een echte partij zal zwart hoogstwaarschijnlijk kiezen voor die laatste oplossing: zwart staat dan niet meer schaak en bovendien is wit zijn machtigste stuk kwijt!

K. Mat                                                                                         

matHet doel van het schaakspel is, om de koning van de tegenstander schaakmat (of kortweg: mat) te zetten.
De koning staat mat wanneer hij door de tegenstander wordt aangevallen (hij staat schaak) en hij kan bovendien geen enkele zet doen waardoor hij niet meer schaak zou staan.
Onderstaand diagram lijkt op een diagram dat we al eerder hebben gezien, bij de uitleg van het begrip "schaak", maar er zijn enkele belangrijke verschillen.
De zwarte koning op het veld e8 wordt weer aangevallen door de witte dame op het veld b5; dat hebben we voor de duidelijkheid aangegeven in het geel.
Als je koning wordt aangevallen, zijn er normalerwijze drie manieren waarop je je kunt verdedigen: je kunt de koning verplaatsen; je kunt een stuk tussen de koning en het aanvallende stuk zetten; of je kunt het aanvallende stuk slaan. Hoe zit dat hier?
Zwart kan zijn koning niet verplaatsen. Er zijn immers maar twee velden waar hij naar toe zou kunnen gaan (d7 en d8), maar op beide velden zou hij nog steeds schaak staan, en dat mag niet. (De koning kan niet naar d7 vanwege de witte dame op b5, en d8 is onmogelijk vanwege de witte loper op a5.)
Zwart heeft ook geen stuk dat hij tussen zijn koning en de witte dame kan zetten, dus die mogelijkheid vervalt.
Kan zwart het aanvallende stuk (de witte dame) dan slaan? Nee, dat kan ook al niet.
De zwartspeler heeft dus geen enkele manier om zich "aan het schaak te onttrekken" (d.w.z., om er voor te zorgen dat hij niet meer schaak staat); hij staat daarom mat, en wit heeft de partij gewonnen!

L. Remise (gelijkspel)                                                                      

Soms eindigt een schaakpartij zonder dat een van de spelers wint; in zo'n geval spreken we van "remise" ofwel gelijkspel. (Wit en zwart krijgen dan allebei een halve punt.)

Pat
Een partij kan bijvoorbeeld eindigen in remise doordat een speler pat wordt gezet: die speler kan dan alleen maar zetten doen waarmee hij zijn eigen koning schaak zou zetten, en dat mag nu eenmaal niet.
Er zijn nog een paar andere manieren om een partij in gelijkspel te laten eindigen.

Remise aanbieden
De eerste is, dat de spelers dat gewoon met elkaar afspreken. Als een speler denkt dat het geen zin heeft om verder te spelen, omdat volgens hem toch niemand meer kan winnen, dan kan hij remise voorstellen. Als zijn tegenstander het aanbod accepteert, dan eindigt de partij
direct in gelijkspel.

Onvoldoende materiaal
Je kan ook doorspelen totdat het werkelijk onmogelijk is dat er nog iemand wint, bijvoorbeeld: totdat wit en zwart alleen nog maar hun koning over hebben. Met alleen de koning kun je de tegenstander niet mat zetten, dus geen van beide spelers kan winnen.
Ook als de ene speler wat meer "materiaal" (dat wil zeggen: stukken) heeft dan de ander, is het soms onmogelijk om mat te geven. Een koning met een paard of een loper kan het bijvoorbeeld niet winnen van een koning alleen; ook dan is het remise.

Vijftig-zettenregel
De vijftig-zettenregel luidt als volgt: een partij waarin vijftig zetten lang niets is
geslagen en waarin bovendien geen enkele pionzet is gedaan, eindigt automatisch in remise. Dit komt in de praktijk niet zo heel veel voor.

eeuwig-schaakEeuwig schaak
Een remisevorm die wèl regelmatig voorkomt, is "eeuwig schaak". Dit houdt in dat de ene speler de hele tijd schaak kan geven, zonder dat de ander daar iets aan kan doen. Kijk maar eens naar het diagram.
Zwart heeft véél meer materiaal dan wit, en normalerwijze zou zwart de partij makkelijk kunnen winnen.
Wit geeft echter schaak met zijn loper op g6, en het enige dat zwart daartegen kan doen, is de
koning verplaatsen, naar veld g8.
Vervolgens speelt wit zijn loper naar f7: weer schaak! De zwarte koning moet terug naar h7, en wit kan opnieuw schaak geven door zijn loper weer terug te spelen naar g6.
Zwart kan niet voorkomen dat wit "eeuwig" schaak blijft geven, en het is remise.

Herhaling van zetten
De laatste manier om remise te krijgen lijkt een beetje op eeuwig schaak, alleen wordt daarbij niemand schaak gezet. (Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om een dame die tussen twee velden heen en weer wordt gejaagd.)
Als dezelfde posite driemaal op het bord heeft gestaan, met dezelfde speler aan zet, is het weer automatisch remise.

 
 

de denksport kampioenMoyaert bvlogo cleanmoodLRwreckit vector

 
We use cookies

Wij gebruiken cookies op onze web site. Sommigen zijn essentieel voor het correct functioneren van de site, terwijl anderen ons helpen om de site en gebruikerservaring te verbeteren (tracking cookies). U kan zelf kiezen of u deze cookies wil toestaan of niet. Let op dat als u onze cookies weigert mogelijk niet alle functies van de site beschikbaar zijn.